Pionieren in de educatieve wereld: Rinske Piek ontwikkelt digitaal lesmateriaal

Digitale content. E-learning. Crossmediale platforms. Games. Educatieve apps. De digitalisering heeft zijn intrede gedaan in de educatieve uitgeefwereld en digitaal lesmateriaal, in welke vorm dan ook, is niet meer weg te denken uit het klaslokaal. Maar wat is nu precies digitaal lesmateriaal? Hoe wordt het ontwikkeld? Wat zijn de kansen en de valkuilen? Wat moeten educatieve auteurs kunnen en waar lopen ze tegenaan? Voor EduSchrift gingen we in gesprek met Rinske Piek, redacteur en ontwikkelaar van digitaal lesmateriaal.

Geen prototype ondernemer

Rinske is sinds 9 jaar zelfstandig ondernemer. Maar ze is allesbehalve een prototype ondernemer, vertelt ze. ‘Ik hecht nogal aan zekerheid, en juist die heb je als ondernemer natuurlijk niet. Gelukkig gaat het al 9 jaar heel goed. Ik vind het heerlijk om als zzp’er te werken en zeg wel eens gekscherend dat ik voorgoed verpest ben voor een baas. Ik ben destijds voor mezelf begonnen, omdat het bedrijf waar ik werkte verhuisde naar het midden van het land. Ik woon in het oosten, en de reistijd, in combinatie met een gezin, was voor mij niet te doen. Het ondernemerschap is dus eigenlijk uit nood geboren, maar nu ben ik er heel erg blij mee. Die verhuizing was precies de schop die ik nodig had. De vrijheid is prettig en mijn werk is veel afwisselender geworden. Ik hield me in loondienst als contentontwikkelaar / ICT-editor al bezig met digitaal materiaal. Sterker nog, ik was 20 jaar geleden de eerste ICT-editor bij EPN (nu: Noordhoff Uitgevers). Daar maakten we cd-roms bij de werkboeken. Per hoofdstuk werd er één paragraaf digitaal op cd-rom meegeleverd. Nu als zzp’er werk ik nog steeds als contentontwikkelaar of ICT-redacteur, maar ook als auteur. Daarnaast begeleid ik scholen bij pilotprojecten en bij het in gebruik nemen van software. Bijvoorbeeld voor Got it?! Rekenen en Got it?! Taal. Ook geef ik trainingen op scholen. Vooral in het voortgezet onderwijs, maar doordat ik zelfstandige ben, kan ik ook switchen tussen po, vo, mbo en tussen allerlei vakgebieden. Zo werkte ik recent aan een methode voor het mbo, zorg en welzijn. Ik vorm folio-opdrachten om tot goede digitale opdrachten. Bij een ander project begeleid ik auteurs bij het ontwikkelen van digitaal materiaal, met name op technisch gebied. Ik leg ze uit wat wel en niet kan met de software waarbinnen ze hun opdrachten ontwikkelen en hoe ze daarmee creatief kunnen omgaan.’

Boeken achter glas

‘Digitaal lesmateriaal’ is een brede term. Een verzamelnaam voor verschillende typen materiaal, in allerlei verschijningsvormen. Rinske licht toe: ‘Het varieert van filmpjes tot geavanceerde e-learning en alles daartussen. Wat ik er in ieder geval níet onder versta, is een boek achter glas. Oftewel, een bladerbare pdf met hotspots waarin antwoorden verschijnen. Het meest zinvolle materiaal is naar mijn mening het materiaal waarbij een leerling echt zelfstandig aan de slag kan gaan en écht geserveerd krijgt wat hij nodig heeft op dát moment. Hij krijgt dus op het juiste moment de juiste feedback. Hij loopt niet vast omdat hij niet weet wat hij fout doet, maar wordt echt goed aangestuurd vanuit de software. Hierbij wordt dan ook duidelijk aangegeven waarbij de leerling de docent nodig heeft. In die (eigenlijk hybride) vorm heeft digitaal lesmateriaal naar mijn idee pas echt meerwaarde.’

De vraag rijst of we digitaal lesmateriaal moeten blijven vergelijken met foliomateriaal. Zo blijven op veel scholen de boeken het uitgangspunt, lijkt het. Rinske geeft aan dat het omzetten van foliomateriaal naar digitaal materiaal nog steeds veel gebeurt. ‘Het merendeel van mijn werkzaamheden heeft betrekking op het omvormen van foliomateriaal naar een digitale variant.  Maar het gaat veranderen. Ik weet dat uitgeverijen flinke stappen maken in het crossplatform ontwikkelen van leermiddelen. Het idee is dat er dan vanuit leerdoelen content ontwikkeld wordt, die vanuit een centraal opslagsysteem (CMS) zowel digitaal als op papier uitgeleverd kan worden.’ 

ICT als doel of middel?

Op elke school is wel iets van de digitalisering zichtbaar. Maar de mate waarin en de manier waarop digitaal lesmateriaal wordt ingezet, verschilt sterk. Rinske vertelt dat ze de laatste maanden tot haar spijt minder op scholen komt, maar heeft in eerdere projecten veel in scholen mogen rondkijken, met name binnen mbo-en vo-scholen. ‘Ik zag dat nog best veel docenten het inzetten van digitaal lesmateriaal spannend vinden. Ze worden er onzeker van. Dat maakt het voor leerlingen ook niet uitdagender om er lekker mee aan de slag te gaan. Ik heb het idee dat er nu een generatie docenten aankomt die zich er veiliger bij voelt en er flexibel mee kan werken, zowel in het voortgezet onderwijs als in het mbo. In elk team zijn er docenten die digitaal lesmateriaal omarmen en willen benutten en ook echt het nut zíen, maar ze krijgen lang niet altijd hun collega’s mee. De hoge werkdruk speelt hierbij een rol. Digitaal materiaal wordt vaak ontwikkeld vanuit de gedachte om het voor de docent makkelijker te maken, maar veel docenten zien het als het zoveelste systeem dat geïntroduceerd wordt. Zolang digitaal materiaal het boek achter glas amper ontstijgt, voegt het nog niet zo veel toe en is de docent minder snel geneigd om het materiaal te gebruiken. De drempel kan verlaagd worden als het digitaal materiaal écht een meerwaarde heeft. En daarbij, het gebruik van ICT vraagt vaak ook een andere manier van lesgeven. Daarin zijn zeker ontwikkelingen, maar de verandering gaat wel langzaam. Een school waar radicaal anders tegen onderwijs (en ICT) wordt aangekeken is het Niekée/Agora in Roermond. Het onderwijs is hier heel flexibel, heel zelfgestuurd, maar wel met goede begeleiding. Leerlingen leren zelf problemen oplossen, zelf onderzoeken. Digitaal lesmateriaal en ICT hebben daarin echt een functie. Het zijn middelen, geen doelen of vervanging van de lesboeken. Binnen deze school is er veel meer mogelijk.’

Wat vinden docenten en leerlingen?

Rinske vertelt dat ze een tijdje de klachtenafhandeling op het gebied van digitaal lesmateriaal bij een educatieve uitgeverij heeft gedaan: ‘Heel fijn, ik heb daar echt inzichten opgedaan die ik kan toepassen in mijn werk. Docenten melden bijvoorbeeld vaak fouten in het materiaal. Ze vinden het uiteraard niet fijn dat die fouten er zijn, maar reageren positief als ze merken dat de fouten in het digitaal materiaal direct gecorrigeerd kunnen worden. Als nadelen van digitaal lesmateriaal worden vooral de technische problemen genoemd. Storingen, inlogproblemen, wegvallend internet, allemaal zaken die de drempel om digitaal te werken verhogen. Ook merken docenten op dat lezen van een scherm niet altijd fijn is, zeker niet bij langere teksten. Tegelijkertijd is het een voordeel dat die teksten met behulp van audio-ondersteuning voorgelezen kunnen worden. Noodzakelijk natuurlijk voor dyslectische leerlingen en leerlingen met een visuele beperking!’

Leerlingen zijn net zo kritisch als hun docenten en weten heel goed wat ze fijn en niet fijn vinden aan het werken met digitaal lesmateriaal. Rinske: ‘Er zijn altijd leerlingen die keihard op zoek gaan naar shortcuts, naar trucjes en naar fouten van de uitgeverij. Dat laatste is natuurlijk terecht; lesmateriaal moet foutloos zijn. Als nadeel van digitaal materiaal wordt door leerlingen genoemd dat ze al zo vaak online zijn. De verleiding is groot om tijdens het leren een andere afslag te nemen. Positief beoordelen ze de afwisseling in werkvormen en het gebruik van filmpjes of animaties. Er is op internet zoveel materiaal te vinden. Als je dat verzamelt en goed in kaart brengt, is heel veel bruikbaar voor lesmateriaal. Een laatste voordeel dat leerlingen, ook jonge leerlingen in het basisonderwijs, benoemen is dat ze beter kunnen focussen. Ze zien niet twee volle bladzijden vol vragen en opdrachten voor zich, maar een overzichtelijk scherm met slechts één opdracht.’

Goede digitale content

ICT als doel op zich werkt niet, een boek achter glas heeft geen meerwaarde, fouten doen het natuurlijk nooit goed. Maar wat is volgens Rinske dan wél goede digitale content? 

‘Het uitgangspunt bij het ontwikkelen van digitale content moet altijd zijn: wat moet de leerling leren met deze opdracht en hoe krijg ik dit zo storingsvrij mogelijk voor elkaar? Dat betekent dat het leerdoel altijd voorop staat. Het doel bij het digitaliseren van folio-opdrachten is niet: de digitale opdracht moet zoveel mogelijk lijken op de opdracht in het boek. Soms lijken de opdrachten op elkaar, soms helemaal niet. Dat is niet erg, zo lang hetzelfde leerdoel maar bereikt wordt. Verder moeten instructies bij de opdracht duidelijk zijn; kort en helder. De leerling moet gelijk begrijpen wat er van hem wordt verwacht. Meer nog dan in een boek moeten de leerlingen zelfstandig kunnen werken en niet afhankelijk zijn van een docent. Hulpmiddelen moeten binnen de toepassing beschikbaar zijn. Vanzelfsprekend moet de content foutloos zijn, ook in de feedback. Waar mogelijk moet er directe feedback worden gegeven, bij voorkeur specifieke fout-afhankelijke feedback, al is dat laatste erg arbeidsintensief en technisch niet altijd mogelijk. Die feedback bij opdrachten moet altijd kloppen, zodat de leerling niet aan zichzelf gaat twijfelen. En de content moet compleet zijn. Moet de leerling bronnen bekijken? Dan moeten die bronnen binnen het scherm bij de opdracht oproepbaar zijn.’ 

Maar dat zal wel weer niet kunnen, hè? 

Rinske noemt verschillende criteria voor goede content. Maar is het ook mogelijk om die te maken, binnen de huidige technische mogelijkheden? Rinske vindt van wel: ‘In het verleden is het vaak behelpen geweest voor auteurs, maar er is wel ontwikkeling. Er kan al heel veel. Zo zijn er in de verschillende ontwikkelsystemen al veel vraagtypes mogelijk: open vragen met antwoordmodel, meerkeuzevragen met één of meer goede antwoorden, matrix-vragen, invuloefeningen met tekstgaten, oefeningen waarbij afbeeldingen, letters, woorden of zinnen aan te klikken zijn, volgorde-vragen, match-oefeningen, enzovoort. Maar er kan ook nog veel níet en daar lopen auteurs soms tegenaan. Open vragen kunnen bijvoorbeeld niet automatisch nagekeken en gescoord worden. Samengestelde oefeningen uit een boek moeten in de digitale variant vaak opgeknipt worden in deelopdrachten. Dat is soms lastig, een echte puzzel, maar tegelijkertijd is het ook het leuke, het creatieve van dit werk. Hoe kan ik alle losse stukjes die wél mogelijk zijn zo combineren dat ik een opdrachtvorm heb die inhoudelijk correct is, waarbij de leerdoelen gehandhaafd blijven en die aantrekkelijk is voor leerlingen? Maar ik weet dat er ook auteurs zijn die daar anders over denken, voor wie het digitale auteurswerk meer voelt als een invuloefening en dat kan ik me heel goed voorstellen.’ 

Het onderwijs moet mee veranderen

Het ontwikkelen van digitaal materiaal vraagt om specifieke vaardigheden van auteurs. Rinske beaamt dat. ‘Je hebt als auteur met veel digitale systemen te maken, bijvoorbeeld een CMS waarin content ingevoerd wordt, en een platform waarop het materiaal zichtbaar wordt voor leerlingen en docenten. Je hoeft als auteur niet altijd zelf in die systemen te werken, maar je moet ze wel begrijpen en je niet laten afschrikken door termen als folio-content, leerobjecten, interactietypes, assets, XML, contentmanagementsysteem en digitale leeromgeving. Sowieso is het belangrijk dat je handig bent met computers. Ook werk je samen met veel partijen, vaak andere partijen dan je wellicht gewend bent als folio-auteur omdat er meer op zichzelf staande productiestromen zijn. Audio wordt door een andere partij aangeleverd dan de afbeeldingen. Je moet echt op een andere manier je content ontwikkelen. Je hebt daarin een bepaalde mate van flexibiliteit nodig en je moet niet bang zijn om te pionieren en te experimenteren binnen de beperkingen waarmee je te maken krijgt. En je moet het leuk vinden, dat is misschien wel het belangrijkste. Dat is gelijk mijn tip voor auteurs: Als je dat puzzelen niet leuk vindt, moet je er misschien niet aan beginnen. Een opdrachtgever schetst altijd dat een nieuw systeem fantastisch is, dat alles kan en dat je je gang mag gaan. Maar de praktijk is vaak een stuk weerbarstiger. Zelf zie ik het als pionieren, en pionieren vind ik leuk. Aan de ene kant staat er al heel veel vast, aan de andere kant kan er nog veel doorontwikkeld worden. Dat is een spanningsveld, waarbij continu gekeken moet worden naar waar scholen, docenten en leerlingen behoefte aan hebben.’ 

Wat zoek je?