Het allerstilste stil is konijnen-stil – filosoferen met kinderen
Een interview met kinderfilosoof Marja van Rossum, door Mary Heylema.
Ik kwam een klaslokaal binnen om over mijn gedichten te komen vertellen. Een jongen stak meteen zijn hand op. ‘Mevrouw,’ zei hij, ‘kun je aan de buitenkant zien of iemand een schrijver is?’ Ik besloot mijn programma om te gooien en legde de klas zijn vraag voor. Van alle kanten klonk er ja! nee! ja! Toen ik vroeg of de kinderen hun antwoord konden toelichten, kwamen ze met van alles. Ja, schrijvers zijn vaak slordig gekleed… dragen een bril… hebben ouderwetse kleding aan. Of: nee, fantasie zit aan de binnenkant. Het mooiste antwoord kwam van een dromerig meisje. Ze vond dat je het aan iemands buitenkant kon zien, want ‘dichters hebben vraagtekens in hun ogen.’
Toen ik kinderfilosoof Marja van Rossum dit voorval liet horen, glimlachte ze: ‘Daar smelt je toch van!?’ Zelf heeft Marja schatkisten vol met dit soort reacties. Als docent kinderfilosofie bezoekt ze namelijk regelmatig basisscholen om met kinderen te filosoferen. Wie denkt aan filosoferen, denkt misschien aan stoffige marmeren beelden van oude Griekse wijsgeren, maar filosoferen is van alle tijden, juist ook van nu. Denk bijvoorbeeld aan het huidige burgerschapsonderwijs. Onderwijs waarin kinderen vaardigheden aangereikt krijgen om zelfstandig te leren denken en de dialoog aan te gaan, om zo genuanceerde, actieve burgers te kunnen worden.
Al filosoferend kun je een bepaald onderwerp als het ware even opschudden, licht Van Rossum toe. Je bekijkt het van links, rechts, boven, onder, van binnen en van buiten. En daarna ga je weer over tot de orde van de dag. Maar er is in die tussentijd wel iets gebeurd, merkt Marja bij haar filosofielessen.
Filosoferen is in feite onderzoeken. Samen met anderen verdiep je je in het hoe, wat en waarom van iets:
- Kan iets mooi zijn als niemand het ooit ziet?
- Wanneer is iets waar?
- Kun je op twee plekken tegelijk zijn?
- Viert een steen zijn verjaardag?
- Kunnen planten denken?
- Als iets is vergeten, is het er dan nog?
Samen pluis je uit hoe iets is of kan zijn. Je zoekt naar argumenten om jouw standpunt duidelijk te maken. Je luistert naar elkaar, laat elkaar uitpraten en probeert de ander te begrijpen. En misschien wel het belangrijkste bij de filosofielessen die Marja geeft, is haar uitgangspunt: zeg geen nee tegen andermans idee. Deze regel leert ze kinderen al vanaf hun kleuterleeftijd aan. Marja licht dit toe: ‘Het ene kind zegt dit, het andere dat. Als iemand iets heel anders denkt dan jij, dan reageer je niet met: ‘nee, dat klopt niet!’ Dan zeg je juist: ‘Ja, dat is jouw idee. En dit is het mijne.’ Daarna kun je het gaan onderzoeken. Verschil van mening is namelijk de motor van het onderzoek.
Bij zo’n houding en aanpak alleen al heeft het pedagogisch klimaat in een klas baat. Kinderen kunnen elkaar corrigeren en er kan nuance ontstaan. Alle inbreng wordt serieus genomen. Ze oefenen in het aannemen van een open en onderzoekende houding en bekwamen zich in denkstrategieën. Gaandeweg ontdekken ze dan dat je dit het beste samen, met elkaar kunt doen.
Toch is filosoferen geen tovermiddel, en soms hebben kinderen er even geen zin in. Marja haalt een relativerende uitspraak van een van haar leerlingen aan: ‘Juf, ik ben nou net klaar met denken en dan komt u alweer met een nieuwe vraag. Ik word daar heel moe van!’
Als ik Marja van Rossum vraag naar de rol van filosofie in haar eigen leven, geeft ze aan dat ze geneigd is om dingen van verschillende kanten te bekijken. Heel soms kan dat onhandig zijn, bijvoorbeeld bij het invullen van ambtelijke formulieren. ‘Dan denk ik: wat wil men nou weten? Dit is toch een rare vraag!?’ Hoewel Van Rossum praktisch is ingesteld en goed knopen kan doorhakken, reageert ze niet altijd meteen, omdat ze – als de situatie dat toelaat – eerst even wil nadenken. Ze merkt dat dit uitstellen van een oordeel goed doorwerkt bij het werken met kinderen. Daarbij kan ze de klas de klas laten en haar oordeel bij zichzelf laten. Het gaat immers niet om haar, maar om de kinderen en hun gedachten. Tijdens het filosoferen neem je als leraar namelijk een andere rol aan. Je bent niet diegene die het antwoord weet, maar een gelijkwaardige gesprekspartner. Je introduceert het onderwerp, stelt je verhelderingsvragen, vraagt door als het gesprek stilvalt en af en toe vat je het samen.
Zo met elkaar in gesprek gaan, kan binnen elke leeftijdscategorie worden ingezet. Van kleuters tot achtstegroepers, van middelbare scholieren tot volwassenen. Alleen pas je onderwerp en thematiek aan aan de leef- en belevingswereld van de doelgroep.
Sommige kinderen zijn gevoeliger voor filosofie, geeft Van Rossum aan. Ze merkt dat het vaak de wat stillere kinderen zijn, die bij een terugblik de denkstappen van het gehele gesprek moeiteloos kunnen terughalen. ‘Die hebben een groot denkraam’, zegt Marja. Ook kan haar de souplesse treffen waarmee kinderen nieuwe begrippen introduceren. Bij een gesprek over het innerlijk en het uiterlijk, reageerde een kind: ‘Juf, er is nog iets, behalve het innerlijk en het uiterlijk. Iets dat ook echt van jou is.’ ‘Wat dan?’, vroeg Marja. ‘Nou,’ zei het kind, ‘je hart, lever en bloedbanen enzo. Dat is je binnerlijk.’
Over het algemeen vinden kinderen het leuk om te filosoferen. Er is immers een les lang alle ruimte voor hun denken, voor hoe zij iets zien. Vaak gaat dat ook gepaard met humor en plezier. In een filosofisch gesprek over stilte onderzochten kinderen bijvoorbeeld dat begrip. Het allerstilst was konijnen-stil, bedacht een van de leerlingen. Maar ze waren zo intensief aan het denken, dat een paar kinderen uitriepen, dat ze niet meer wisten wat stilte nou echt was. Het werd opeens een abstract begrip voor hen. Toen ze daarna over de gang moesten, waarbij ze de andere klassen niet mochten storen en Marja haar vinger voor haar mond hield, begonnen ze allemaal te grinniken.
Als ik vraag naar het effect van filosoferen, vertelt Marja over basisscholen waar structureel filosofielessen worden gegeven, eens in de veertien dagen. Docenten van middelbare scholen waar de leerlingen vervolgens naartoe gaan, geven met regelmaat aan dat deze kinderen mondiger zijn. Niet in die zin dat ze een grote mond hebben, maar dat ze kritisch doorvragen naar het ‘waarom’. Ze gaan de discussie aan, maar altijd op basis van onderbouwing en argumenten.
In de volgende editie van EduSchrift volgt deel 2 van dit interview, waarin Marja enthousiast ingaat op de revisie van Filosoferen doe je zo, oorspronkelijk uitgegeven in 2009. Een veel gebruikte, uitverkochte methode, samen met Rob Bartels geschreven, die nu intensief wordt vernieuwd. Wie in de tussentijd meer wil weten over filosoferen met kinderen, kan kijken op Marja’s website of op de site van het Centrum Kinderfilosofie.