Elk verhaal is belangrijk bij de taalontwikkeling van kinderen

Een gesprek met Kate Schlingemann – eigenaar van Verhalenmaker op School – over de taalontwikkeling van kinderen. Hoe maakt taal kinderen taalrijker door middel van verhalen? Wat is daarvoor nodig? Graag neemt Kate Schlingemann het eigen verhaal van kinderen als uitgangspunt. Hierbij werkt ze vanuit een poëtische, verbeeldende context.
Door: Mary Heylema
Een creatieve duizendpoot, zo kun je Kate Schlingemann gerust omschrijven. Naast dichter, kinderboekenschrijver en illustrator, is ze namelijk ook schoolschrijver, redacteur van het poëzietijdschrift DICHTER van Plint, en runt ze haar bedrijf Verhalenmaker op School. Ook legde ze de afgelopen maanden de laatste hand aan haar boek Zo leuk is taal!, dat vol staat met inspirerende spelen-met-taalopdrachten voor kleine (en grote) kleuters. Het boek verschijnt medio februari 2025, in de leerplezier-reeks van uitgeverij Clavis. Met regelmaat staan er in de social media berichten over Kates werk op basisscholen: vrolijke fotoverslagen waar het taalplezier van afspat. Hoog tijd dus om haar te interviewen over haar bedrijf en haar visie op taal.
Waar begint taal?
Als Verhalenmaker op school komt Kate Schlingemann in basisschoolklassen van groep 1 tot en met 8 en werkt ze in lesreeksen met leerlingen. Ook geeft ze teamtrainingen, waarbij ze leraren handvatten aanreikt, hoe ze in hun klas de taalontwikkeling van kinderen kunnen stimuleren en ontwikkelen. ‘Het is goed om stil te staan bij waar taal begint’, merkt Kate op. Eigenlijk begint de taal van een kind zelfs al in de buik van de moeder. Het kind hoort de stem van de moeder, het hoort klanken en geluiden. De periode die voorafgaat aan het schrijven en het lezen is een belangrijke fase in de taalontwikkeling, vindt Kate.
In de onderwijspraktijk komt ze regelmatig de aanname tegen dat je niet veel kunt doen aan creatieve taalontwikkeling met kleuters. Maar daar is ze het niet mee eens. Jonge kinderen gebruiken de hele dag taal. Ze zijn ontzettend nieuwsgierig en stellen de hele dag door vragen. Ze ontdekken de wereld om zich heen, merken non-verbale taal op. Ze verwonderen zich en willen daarover vertellen. ‘Dat is allemaal taal’, geeft Kate aan. ‘Als leraar en/of onderwijsontwikkelaar hoef je alleen maar aan te sluiten bij die nieuwsgierigheid van kinderen. Bij hun eigen beleving, hun eigen verhaal. Leren lezen begint met kijken en luisteren naar elkaars verhalen.’
‘Verhalen zijn belangrijk’, benadrukt Kate. ‘Ze verbinden mensen. Door verhalen kunnen we vanuit het ‘ik’ verder kijken naar ‘wij en de wereld’, en die beter begrijpen.’ Laat jonge kinderen dus snel gewend raken aan een situatie waarin er naar hun verhalen wordt geluisterd. Dompel ze onder in manieren waarop ze hun eigen verhaal, hun eigen ervaringen, kunnen delen. Met tekenen, spelen enzovoort. Deze expressiemiddelen zijn ook vormen van taal. Laat routines ontstaan waarin hun verhalen worden gelezen, omdat hun leraar die opschrijft. Laat ze ervaren dat hun verhaal van belang is. Wie die route volgt, zal merken dat de stap naar leren lezen en schrijven niet zo groot hoeft te zijn.
Als je als jong kind dan ook nog ontdekt dat al die mysterieuze krullen, bolletjes en stokjes letters zijn, en dat letters als het ware tekeningen zijn, dan is ook de stap van tekenen naar lezen kleiner. Om betekenis te kunnen geven aan dingen, heb je taal nodig.
Taal als gereedschap en kunstvorm
‘Mijn missie is om te laten zien hoe groot en breed taal is,’ zegt Kate. ‘En dan mag je als bonus ook nog eens al die fantastische verhalen van kinderboekenschrijvers lezen. Verhalen waardoor kinderen trouwens zelf weer op ideeën kunnen komen voor hun eigen teksten,’ voegt ze toe.
‘Het doel is niet om van alle kinderen schrijvers te maken’, vult Kate aan. ‘Het doel is om hun taalontwikkeling te stimuleren. Om hun woordenschat en uitdrukkingsvaardigheid te vergroten. Waarbij taal niet een doel op zich is, maar een middel bij andere (zaak)vakken. Zo kun je dus ook taalstimulerende opdrachten inzetten bij andere vakken. Begin bijvoorbeeld eens met een gedicht over sommen bij een rekenles.’
Taal is voor Kate zowel het gereedschap als een kunstvorm. Ze verbindt taal bij haar lessen altijd met beeld of andere communicatieve kunstvormen, zoals dans, muziek, en film.
De kracht van ervaringen en verbeeldingskracht
Wanneer ik Kate vraag hoe haar aanpak er in de praktijk uitziet, vertelt ze me: ‘Als ik op scholen kom en met kinderen verhalen ga maken, vertel ik dat er maar twee dingen nodig zijn voor een goed verhaal. En dat iedereen over die twee dingen beschikt.’ Hoewel dat geruststellend klinkt, maakt het me ook nieuwsgierig. Wat bedoelt Kate hiermee? Ze geeft aan: ‘Het eerste dat je nodig hebt, is een ervaring. Dat klinkt misschien groot en ingewikkeld, maar het is gewoon iets dat je hebt meegemaakt. Iets wat je bijvoorbeeld zag of hoorde. Iets wat je rook of proefde. Je zintuigen helpen om de ervaring op te merken, binnen te laten komen.
Het tweede dat nodig is bij het bedenken van een verhaal, is verbeeldingskracht. Dat je je kunt voorstellen dat iets anders is dan het werkelijk is. Dat je in de klas zit, maar in je hoofd op het strand ligt. Kate geeft een voorbeeld: ‘Stel je voor… het is woensdagmiddag, je bent vrij en wilt naar huis. Maar dan blijkt dat de schooldeur dicht zit en niemand weet waar de sleutel is. Wat dan? Kinderen gaan dan meteen aan de slag met oplossingen. Die komen voort uit hun verbeeldingskracht.’

Om de verbeeldingskracht in klassen te stimuleren, gebruikt Kate goed geschreven verhalen en gedichten, naast de eigen ervaringen van kinderen. Met die ervaring starten de kinderen, want er is vaak niets zo leuk als een verhaal vertellen bij wat je zelf hebt meegemaakt.
Sommige kinderen geven aan dat ze nooit iets meemaken. Kates reactie is dan: ‘Maar jij bent vanmorgen opgestaan en je zit hier nu in de klas. Dat lukt niet iedereen, jou is het wel gelukt!’ Kinderen voelen zich dan vaak meteen speciaal. Als ze dan alsnog aarzelen om te beginnen, zegt Kate: ‘Je bent vanmorgen opgestaan, naar school gegaan en vanmiddag ga je weer naar huis. Alles wat daartussen zit, is het avontuur van vandaag. Dus… waar begon jouw avontuur mee, toen je wakker werd? Wat is het eerste dat je hebt gedaan?’ Daarna borrelen de verhalen vaak op. Want iedereen heeft wel iets gedaan, heeft een keuze gemaakt voor iets.
Voor Kate is het van groot belang dat kinderen zich veilig voelen bij de creatieve taallessen. Bij dit aspect van taal gaat het in eerste instantie om verbale uitdrukkingsvaardigheid. Spelling, grammatica en interpunctie volgen later. In feite kun je niets verkeerd doen. Het is wat het is, dat is goed. Het is immers wat jij je erbij verbeeldt. En als kinderen vragen ‘Moeten we…?’, is haar antwoord altijd ‘Nee!’ Er is geen moeten, maar mogen. Ook heeft Kate altijd stapels boeken bij zich, waaruit ze fragmenten tovert van verhalen en gedichten. Fragmenten die aansluiten bij de gevraagde ervaring. Dat ondersteunt en inspireert.
Samen het duin beklimmen
Wanneer ik vraag naar een bijzondere leservaring, kiest Kate uit haar schat aan praktijkervaringen de volgende situatie:
Op een dag bezoekt ze een groep vijf, waar de juf bij de start aangeeft dat haar klas best moeilijk is. Ze vertelt dat de kinderen niet zomaar dingen aannemen, dat ze lezen lastig vinden en gedichten eigenlijk saai. Kate hoeft niet lang na te denken voor ze reageert. ‘Heb ik maar één uur de tijd bij jullie?’ De kinderen kijken haar verbaasd aan. ‘Oeh,’ gaat Kate verder. ‘Dat is heel weinig. Ik doe soms wel een half jaar over één gedicht.’ De kinderen kijken nóg verbaasder. Meteen stelt Kate hen gerust, door aan te geven dat ze om met deze les te kunnen beginnen, geen fantasie nodig hebben. Maar wel iets anders: lef! Ze vraagt wie zijn ogen durft dicht te doen en zo naar haar durft te luisteren. Vervolgens beschrijft Kate het moment dat ze als tienjarig kind voor het eerst de zee zag, ze leest een gedicht van zichzelf voor over deze ervaring. Je vindt het gedicht hierboven in het groen.
Als de kinderen hun ogen weer hebben geopend, vraagt Kate wie van hen in gedachten de zee zag. Bijna alle kinderen steken hun vinger op. ‘Dat is bijzonder,’ reageert Kate. Ze legt nog niet uit waarom ze dat vindt. Daarna vraagt ze of er soms ook kinderen zijn, die in gedachten met haar meeliepen, het duin op. Veel vingers gaan de lucht in. En op de vraag of ze misschien ook iets hoorden, roken, voelden of proefden, buitelden de ervaringen over elkaar heen: De een voelde een zeebries, de ander rook de zoute zeelucht, weer een ander hoorde het gebulder van de branding, hoorde meeuwen krijsen, of proefde zeewater op de lippen.
‘Ik heb dat allemaal niet letterlijk zo voorgelezen, wat jullie beschrijven,’ zegt Kate. ‘Toch zagen, roken, voelden of proefden jullie het. Sommigen hoorden zelfs meeuwen!’ Ze geeft aan dat de kinderen een bijzonder instrument hebben gebruikt, zonder dat ze dat misschien in de gaten hadden: hun verbeeldingskracht.
Kate legt uit dat een gedicht een soort bewaardoosje is. Een bijzonder moment dat is beschreven alsof de lezer erbij is. Dat ervaar je via al je zintuigen, je ogen, oren, neus, mond en handen. Door je eigen ervaring en je verbeeldingskracht. En door daar de juiste woorden bij te vinden. Vervolgens zet ze de kinderen aan het werk en zegt: ‘Ik ben benieuwd waar we straks allemaal naartoe gaan, als we jullie gedichten horen.’ De kinderen werken in diepe concentratie. het uur vliegt voorbij. Er worden prachtige teksten geschreven, de les is een succeservaring.
Vertrekpunt voor een lesontwerp
Aan educatief auteurs wil Kate tot slot graag het volgende meegeven: Sluit zo veel mogelijk aan bij de ervaringen van het kind. Laat die ervaringen het vertrekpunt van je lesontwerp zijn. Stel deze ervaringen voorop. Leg het doel dat je zelf hebt naast mogelijke doelen van het kind. Dat kunnen immers verschillende dingen zijn. Dus stel in plaats van ‘Wat heeft de dichter bedoeld met’ bij te bespreken poëzie, een vraag als: ‘Wat doen de woorden met jou? Welk woord of zinnetje valt jou op? Welke vraag komt er nu bij jou naar boven? Herken je hier iets van?’ Vraag door! Zo voegt een kind zijn/haar ervaring toe aan de ervaring van de dichter, leert nieuwe woorden, leert anders kijken. Wie weet kan dit vervolgens het uitgangspunt zijn om leerlingen zelf een gedicht of verhaal te laten bedenken. Laat kijken, horen, ruiken, voelen, proeven de bron zijn voor een eigen verhaal. Verteld, getekend, verbeeld of gedicht.
Dit gesprek is een tweeluik. In deel 2 staat Kates nieuwe boek Zo leuk is taal! centraal. Ze vertelt hierin meer over haar visie op taal en hoe de inzet ervan praktisch gestalte krijgt in haar onderwijspraktijk.
Je leest het tweede deel van dit tweeluik in de volgende editie van EduSchrift (medio juni 2025).