Als educatief auteur op schoolbezoek: leuk én leerzaam!

Voordat ik ZZP’er was, werkte ik bij een uitgeverij. Ik miste daar vaak het directe contact met de onderwijspraktijk. Natuurlijk spraken we leerkrachten tijdens panelsessies of de NOT, en vroegen we proefscholen om nieuw materiaal uit te testen, maar ik wilde graag veel vaker kinderen en leerkrachten aan het werk zien. Sinds ik zelfstandig auteur/redacteur ben, ga ik elke maand op schoolbezoek. Ik zit een dag(deel) in een klas, of in meer klassen. En ik kijk, luister, observeer. Dat levert een schat aan informatie op!

  • Wat vinden leerlingen leuk / niet leuk / moeilijk / makkelijk / …? Wat is het niveau? 
  • Waar gaan ogen van stralen? 
  • Wat inspireert leerkrachten? Waar lopen ze tegenaan? Waar worden ze blij van?
  • Hoe ziet een schooldag eruit?
  • Wat gebeurt er allemaal in een klas?
  • Wat wordt er besproken in de lerarenkamer?
  • Hoe wordt er gewerkt met onderwijsmaterialen?
  • Hoe worden digitale middelen ingezet?
  • Met welke vragen komen ouders de school binnen?

​In 2013 schreef ik een blog over de schoolbezoeken. Dit artikel is een bewerking daarvan.

Verdient dat nou een beetje?’

Bij elk bezoek stel ik mezelf voor aan de leerlingen. Ik vertel dat ik onderwijskundige ben, dat ik me bezighoud met het schrijven van teksten voor schoolboeken en opdrachten voor bijvoorbeeld werkschriften en het digibord. Het levert altijd reacties op. Vragen als: Wie werken er allemaal aan zo’n boek? Spreekt u de teksten voor Engels ook zelf in? Verdient dat schrijven een beetje? Gaat u vaak naar het buitenland? Hoe bedenkt u wat er allemaal in het boek moet? 

Al gauw gaat het over de lesmaterialen. Vaak geeft de leerkracht of docent al aan: ‘Als je iets in het boek niet goed vindt, moet je dat tegen haar zeggen!’ Eén docente gaf haar leerlingen (onderbouw VO) zelfs de opdracht om de plussen en minnen van de methodes waar ze mee werken op te schrijven. En dat laten leerlingen zich geen twee keer zeggen! Lang niet alle tips en tops zijn direct bruikbaar, en toch zijn ze het waard om onthouden te worden.

Leerlingen als kritische beoordelaars van lesmateriaal

Een greep uit de tips/opmerkingen die ik in de afgelopen maanden kreeg, vooral uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs:

‘De werking van een stofzuiger interesseert ons niet’

  • ‘In de boeken van Nederlands staan zo vaak saaie teksten! We willen graag teksten die gaan over het échte leven, verhalen die gemengd zijn met het echte leven. Verhalen mogen spannend zijn, maar het moet wel echt kunnen gebeuren. Het moet meer gaan over wat wij de hele dag doen.’ 
  • ‘We willen niet al die losse fragmenten, liever een complete tekst met een begin en een eind.’
  • ‘Onderwerpen die we leuk vinden (onderbouw VO): uitgaan, hoe kun je slim met je geld omgaan, MTV, spannende beroepen (‘Ik wil als meisje in het leger daar lees ik nou nooit eens iets over!’), sport, kermisattracties, spannende gebeurtenissen, de toekomst, techniek, gadgets, muziek, bekende mensen en celebs, computergames, fastfood, kauwgom, Wii, winkels waar we graag komen, tv, sport, social networks  / social media, turnen, wat we in het dagelijks leven meemaken, muziek, spannende verhalen, nieuws, dieren, helden, school, tieners, make-up, verliefdheid, schilderen en kunst …’
  • ‘We willen geen teksten over onderwerpen als De leerlingen van nu zitten meer achter de computer. Bleh. En géén teksten over puppy’s. Dat is kinderachtig.’
  • ‘Bij Nederlands hoeven we niet te lezen over klimaatverandering. Dat is saai en doen we al bij aardrijkskunde.’
  • ‘Het is vervelend als we ‘oud nieuws’ moeten lezen, bijvoorbeeld een artikel uit 2007.’ 
  • ‘De teksten bij Frans en Duits zijn leuk en grappig!’
  • ‘De teksten zijn veel te lang. We kunnen ook leren met korte teksten.’
  • ‘Laatst hadden we een tekst over de werking van een stofzuiger. Wie heeft dát bedacht?’

‘We willen meer dóen!’

  • ‘Vraag niet te lang door over één tekst. Als het dan toevallig een tekst is die je niet leuk vindt, is de les zwaar vervelend.’
  • ‘Kunnen we bij Engels niet iets doen met liedjes van nu? Met opdrachten waarbij je moet zingen?’
  • ‘Tekenopdrachten zijn leuk!’
  • ‘Leuk dat er uitlegfilmpjes in het digibord zitten. Dan hoeft de juf het niet meer te doen!’
  • ‘We willen meer dóen in plaats van alleen maar uit het boek werken. Projecten zijn leuk.’
  • ‘Bij alle woorden, zinnetjes en grammatica moet een vertaling staan.’
  • ‘Bij aardrijkskunde, geschiedenis en economie staat een begrippenlijst in het boek. Handig!’
  • ‘Alle stof staat in het boek van Engels bij elkaar. Dat is overzichtelijk. Niet zoals bij Frans en Duits, waar de woorden in het werkboek staan.’
  • ‘Soms staat er tussen de opdrachten nieuwe leerstof. Dat is lastig.’
  • ‘In het wiskundeboek staan veel duidelijke voorbeelden. In de samenvatting bij elk hoofdstuk staat precies wat je moet weten.’
  • ‘De schema’s in het boek van Nederlands zijn handig. Je kunt duidelijk zien waar het over gaat.’
  • ‘Het boek van Duits is onoverzichtelijk, want je kunt niet goed zien in welk deel van het hoofdstuk je bent.’
  • ‘Het is fijn dat we de woordjes leren in zinnen.’
  • ‘Bij Frans en Engels moeten we soms woordjes leren die we in het Nederlands niet eens kennen of gebruiken!’

‘Uitgevers, let beter op fouten!’

  • ‘Gebruik veel kleuren!’ Maar… ‘Teveel kleur is ook niet goed. Dat leidt af.’
  • ‘Het biologieboek is superzwaar. Maak hier een A- en B-boek van.’
  • ‘De leukste boeken die ik heb, zijn: Engels, Frans, wiskunde en geschiedenis. Dit zijn vooral boeken met veel kleuren, plaatjes en andere opvallende dingen. Dat maakt leren ook veel leuker. De stomste boeken die ik heb, zijn Nederlands (‘teveel tekst en amper tekeningen’), biologie (‘hij valt bijna uit elkaar zo oud’), muziek (‘super saai, meer plaatjes!’).’
  • ‘Het lettertype is belangrijk. Een leuk lettertype leest lekkerder.’
  • ‘Uitgevers moeten beter letten op de fouten. Er staan soms fouten in het boek en dat is vet irritant.’
  • ´Het boek voor Nederlands is fijn, want er is een goede opbouw van makkelijk naar moeilijk.’
  • ‘De hoofdstukken zijn erg groot. Ik heb liever kortere hoofdstukken.’
  • ‘De plaatjes in dit boek zijn erg kinderachtig!’
  • ‘Ik wil dat de boeken al gekaft zijn als ik ze bestel.’ ☺

Laat leerlingen meedenken

Kortom, kinderen en jongeren weten heel goed wat ze wel en niet willen en hoe ze het beste leren. Waarom laten we ze niet vaker meedenken? Waarom organiseren we tijdens de ontwikkeling van een methode regelmatig docentenpanels, maar bijna nooit leerlingenpanels? Waarom worden methodekeuzes bepaald door een werkgroep van leerkrachten/docenten, maar wordt leerlingen bijna nooit iets gevraagd?

Ik raad alle educatieve auteurs/redacteuren aan om regelmatig een dag in de klas te zitten. Zie het als een bedrijfsuitje, of een excursie. Gun jezelf de tijd. En ga met leerlingen in gesprek. 

Een voorbeeld uit mijn eigen werk: voor een nieuwe methode verzamelde ik teksten die gebruikt kunnen worden in oefen- en toetsmateriaal voor begrijpend lezen (onderbouw voortgezet onderwijs). Ik legde de teksten voor aan een groepje kritische meelezers in de leeftijd van 12-14 jaar. De eerste reacties kwamen al snel binnen en het was meteen duidelijk wat goedgekeurd (‘Jammer dat het zo’n kort fragment is, ik wil verder lezen!’) en afgekeurd wordt (‘Ik snap er geen bal van!’). Ik kon weer verder! Na de vakantie start ik met een schrijfopdracht voor de bovenbouw van het VMBO. Ik weet al wie mij daarbij gaan helpen… 

Wat zoek je?