Meertaligheid als kracht

Taal is meer dan communicatie, het is cultuur, identiteit en denkruimte. Als docent Nederlands in het mbo zie ik dagelijks hoe al die talen elkaar ontmoeten en hoe meertaligheid niet alleen een uitdaging is, maar juist ook een kans om studenten te laten groeien.

Door: Yvonne Hobma

Onlangs mocht ik de première bijwonen van de Friestalige film Wekker, onder andere gemaakt door mbo-studenten, in het kader van meertaligheid in het onderwijs. Een zwarte komedie over egoïsme, communicatie en grenzen, die studenten aanzet tot nadenken over morele keuzes en maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Deze film is ontwikkeld voor de lessen Burgerschap, maar kan naar mijn mening ook prima worden ingezet tijdens de lessen Nederlands, want meertaligheid is overal. Ook in mijn lessen klinkt de wereld door: Nederlands, maar ook Fries, Arabisch, Turks, Engels, Oekraïens en Georgisch. Als ik goed luister, vang ik meer op dan woorden: ik hoor thuisklanken, humor en identiteit.

Toch zien we meertaligheid in het onderwijs vaak als iets ingewikkelds. ‘Praat Nederlands!’ zeggen we dan goedbedoeld, maar streng. Alsof andere talen een obstakel vormen in plaats van een kans. Terwijl juist die talen iets laten zien: veerkracht, aanpassingsvermogen en creativiteit.

Denk aan de student die thuis vertaalt voor zijn ouders. Hij leert luisteren, samenvatten en de juiste toon vinden, precies de vaardigheden die in het onderwijs belangrijk zijn. Of de student die moeiteloos tussen drie talen schakelt: dat is pure mentale lenigheid. Meertaligheid is dan ook geen beperking, maar een superkracht.

In mijn lessen probeer ik dit bewust in te zetten. Studenten schrijven bijvoorbeeld een kort gedicht, zoals een woordgedicht of een elfje, dat ze vervolgens in hun eigen taal vertalen en voorlezen. Dit leidt vaak tot mooie klassengesprekken, waarin studenten nieuwsgierig worden naar elkaars achtergrond. Zo ontstaat verbinding: taal als brug tussen werelden.

Taal is niet alleen een middel om mee te communiceren, maar ook om mee te denken. Als studenten mogen redeneren in hun moedertaal, begrijpen ze de lesstof vaak beter en ze vertalen die kennis met meer zelfvertrouwen naar het Nederlands.

Natuurlijk blijft het Nederlands de lingua franca, ofwel de gemeenschappelijke taal in de klas. Zonder die taal kun je niet verder leren of werken. Maar het erkennen van andere talen betekent niet dat we het Nederlands loslaten, het betekent dat we studenten zien zoals ze zijn. Hun talen zijn geen bagage die ze achterlaten bij de deur van het klaslokaal, maar gereedschap dat ze meenemen. Wie zijn eigen taal mag inzetten, voelt zich gezien. En wie zich gezien voelt, durft te leren: win-win!

Wat zoek je?